Content

10 taalfouten die Vlamingen vaak maken (en nu niet meer)

0

Papoea-Nieuw-Guinea is de recordhouder voor aantal talen binnen één land: ze hebben er maar liefst 840. Hier, in het kleine en beduidend minder exotische België, moeten we het stellen met slechts drie officiële landstalen: Nederlands, Frans en Duits. Maar zelfs wij slagen erin om talloze taalfouten te maken. Het is tijd voor een taalles. (Ter lering van de Vlaming en ter vermaak van onze noorderburen.)

Maar waarom is een taalles nodig? Je zou denken dat het voor een volk met zo weinig landstalen makkelijk is om de drie talen machtig te worden. We weten echter allemaal dat dit niet zo is. Probeer als Vlaming maar eens in het Nederlands een gesprek aan te knopen met Jean-Pierre in Chimay. Tracht als Waal maar eens in het Frans een babbel te maken met Lotte uit Maldegem. En die arme Duitstalige Günther uit Eupen kan al helemaal nergens een vlot praatje voeren in zijn moedertaal!

De struikelblokken zijn zelfs niet eens altijd die andere talen, als tekstschrijver in Antwerpen hoor en zie ik met regelmaat Vlamingen taalfouten maken in het Nederlands.

Hier volgen de 10 meest gemaakte taalfouten in het Nederlands door Vlamingen.

1. Gemixt gebruik van ‘jij’ en ‘u’

Vlamingen hebben het er maar moeilijk mee: het in geschreven taal toepassen van ‘jij’ en ‘u’.

Ik geef toe, het is verwarrend om persoonlijke voornaamwoorden te moeten schrijven die in de spreektaal vrijwel nooit worden gebruikt. Een Vlaming zegt ‘ge hebt’ of ‘gij hebt’, niet ‘je hebt’ of ‘jij hebt’. Om het nog gecompliceerder te maken, wordt het woord ‘u’ in de Vlaamse spreektaal gebruikt als tweede persoon voorwerpsvorm: ‘Kunt ge mij zeggen waar het postkantoor is?’  ‘Ja, ik zal het u zeggen.’

Het gevolg van deze kloof tussen spreek- en schrijftaal is dat Vlamingen er soms een bende van maken wanneer ze de persoonlijke voornaamwoorden moeten gebruiken in geschreven teksten. Het ene moment wordt de lezer aangesproken met ‘jij’, dan weer met ‘u’. Dat terwijl ‘jij’ de informele vorm is en ‘u’ de formele vorm.

  • Hoe je dus niet moet schrijven:
    Met onze alarminstallaties heeft u nooit meer last van inbraak. Je bestelt ze eenvoudig online. Wij adviseren u graag!’
  • Hoe je wél moet schrijven (informeel):
    Met onze alarminstallaties heb je nooit meer last van inbraak. Je bestelt ze eenvoudig online. Wij adviseren je graag!’
  • Hoe het ook mag (formeel):
    Met onze alarminstallaties hebt u nooit meer last van inbraak. U bestelt ze eenvoudig online. Wij adviseren u graag!’

2. Het gebruik van de lange ij aan het begin van een zin

Zelfs mijn vriendin, die nota bene Nederlandstalige literatuur heeft gestudeerd, begaat deze fout. Het is dus helemaal niet vreemd dat de gemiddelde Vlaming dat ook doet.

Waar het om gaat is dit: wanneer je een zin begint met een lange ij, worden zowel de i als de j als hoofdletter geschreven: ‘IJsberen zijn geen huisdieren.’

Hoe menig Vlaming het schrijft? ‘Ijsberen zijn geen huisdieren.’ Maar die schrijfwijze is fout.

Ook wanneer je een lange ij midden in een zin hebt staan, wordt die soms met hoofdletters i en j geschreven: ‘Mijn broer gaat de IJslandse gletsjers beklimmen.’

Let op je IJ, lieve Vlamingen!

3. Dt, wat moeten we ermee?

De dt-regels zijn niet alleen voor Vlamingen een struikelblok, ook onze noorderburen hebben het er moeilijk mee. (Soms op hilarische wijze, zoals dit artikel toont.) Mijn moeder zegt echter altijd: ‘Omdat iemand anders dezelfde fout maakt, hoef jij hem nog niet te maken.’ Daar houd ik mij aan. Vlamingen, laten we even onze kennis over de dt-regels opfrissen.

Tegenwoordige tijd

Ik citeer het regeloverzicht van generationm.be:

ik + stam: ik kom, ik loop, ik word, ik vind
stam + ik: kom ik, loop ik, word ik, vind ik

jij + stam + t: jij komt, jij loopt, jij wordt, jij vindt
stam + jij: kom jij, loop jij, word jij, vind jij

u + stam + t: u komt, u loopt, u wordt, u vindt
stam + t + u: komt u, loopt u, wordt u, vindt u

hij + stam + t: hij komt, hij loopt, hij wordt, hij vindt
stam + t + hij: komt hij, loopt hij, wordt hij, vindt hij

Voeg in de tegenwoordige tijd vooral nooit een ‘d’ toe. Je schrijft niet: ‘Hij maakd een fout’, maar: ‘Hij maakt een fout’.

Smurfen

Ook ik als copywriter twijfel soms, dat geef ik eerlijk toe. Wat mij helpt om snel te bepalen of er een d of t moet komen, is het hebben van een standaardwerkwoord. Mijn standaardwerkwoord is ‘smurfen’: ik smurf, hij smurft. Het is: ‘Mama vindt mij nooit meer terug’. Mét een t achter de stam. Waarom? Vervang het werkwoord door ‘smurfen’ en je hoort ook een t: ‘Mama smurft mij nooit meer terug.’

De stam van ‘vinden’ is ‘vind’. (Het hele werkwoord, minus ‘en’. Weet je het nog van school?) Plak daar een ‘t’ aan vast en je hebt ‘vindt’.

Volg je nog? Het gaat namelijk nog iets ingewikkelder worden…

Verleden tijd

Het voltooid deelwoord juist schrijven is zelfs voor geoefende schrijvers een uitdaging. (Ik corrigeerde laatst nog een collega-marketeer toen ze had geschreven: ‘Hij heeft het gezegt.’)

Hoe het moet? Vergeet allereerst de regel van ’t kofschip of ’t fokschaap. Het kan makkelijker.

Ik citeer nogmaals generationm.be:

Ten eerste: in de verleden tijd schrijf je nooit -dt. Jamais. Never.

Behalve bij de ‘ge’ of ‘gij’-vorm: daar komt wel een ‘t’ bij. ‘Ge vond’ wordt dus ‘ge vondt’, ‘ge liep’ wordt dus ‘ge liept’. Natuurlijk is dit enkel dialect, en hoeven we dit gelukkig niet vaak te schrijven!

Twijfel je of een voltooid deelwoord op een ‘t’ of op een ‘d’ moet eindigen? Probeer het dan even te vervoegen, zoals in deze voorbeelden:

– voltooid/voltooit: ‘ik voltooide’ is met een ‘d’, dus ‘voltooid’ eindigt ook op een ‘d’.
– geleefd/geleeft: ‘ik leefde’ is met een ‘d’, dus ‘geleefd’ eindigt ook op een ‘d’.
– geklopd/geklopt: ‘ik klopte’ is met een ‘t’, dus ‘geklopt’ eindigt ook op een ‘t’.

Dt, dát moeten we ermee!

4. Mond-aan-mondreclame of mond-tot-mondreclame?

Het is heel simpel: de juiste versie is ‘mond-tot-mondreclame’. ‘Mond-aan-mondreclame’ bestaat niet.

Wat je helemaal moet vermijden, is ‘mond-op-mondreclame’. (Tenzij je aan een buitengewoon intieme vorm van reclame doet.)

Overigens vind ik dat ook de officiële vorm ‘mond-tot-mondreclame’ nergens op slaat. Sinds wanneer komen de woorden die iemand spreekt bij de andere persoon binnen via zijn mond? Het zou ‘mond-tot-oor-reclame’ moeten zijn. (De Franstaligen hebben dat goed gezien, met hun bouche-à-oreille!)

taalfouten verbeteren

5. ‘Noemen’ en ‘heten’ zijn geen synoniemen

Als een Vlaming wil zeggen dat zijn buurvrouw Anna heet, zal hij snel zeggen: ‘Mijn buurvrouw noemt Anna.’

Fout!

‘Noemen’ en ‘heten’ zijn geen synoniemen. Onthoud de volgende regel:

  • ‘Heten’ gebruiken we bij namen die we niet zelf kiezen.
  • ‘Noemen’ gebruiken we bij namen die we zelf kiezen. Alleen wanneer we iets of iemand een bijnaam geven, gebruiken we het werkwoord ‘noemen’.

Ik geef je twee voorbeelden en daarna wil ik je het nooit meer fout zien doen:

  1. Mijn buurvrouw heet Anna, maar men noemt haar ook wel Gekke Antje.
  2. De volgende stad die we bezoeken heet Brugge. Ze noemen haar ook wel ‘het Venetië van het noorden’.

6. Als of dan?

Gok eens, wat is juist en wat niet?

  1. Hij is groter als ik.
  2. Hij is groter dan ik.

De tweede zin is natuurlijk juist. Wanneer je een vergrotende trap gebruikt (groter, kleiner, lelijker, mooier, stommer, slimmer), gebruik je ‘dan’.

‘Als’ gebruik je daarentegen wanneer er sprake is van een vergelijking of wanneer iets even groot is: even klein als, even lelijk als, even slim als.

Bekijk de verschillen in deze voorbeelden:

  • Ik kan beter schrijven dan Mark.   <—>   Ik schrijf even goed als Mark.
  • Dirkje haalde meer dan 80% op zijn examen.   <—>   De score van Dirkje was even hoog als die van zijn klasgenoten.

Duidelijk? Op naar de volgende veelgemaakte fout!

7. ‘Moesten we deze fout maken…’

Is de volgende zin goed of fout?

Moest ik in Limburg wonen, ik zou gek worden.

Goed, inhoudelijk klopt de zin misschien, maar taalkundig is het incorrect. Vlamingen hebben de neiging om voorwaardelijke zinnen in te leiden met het woord ‘moest’ of ‘moesten’. Volg je echter de officiële regels van de Nederlandse taal, dan moet er ‘mocht’ of ‘mochten’ staan:

  • Mocht ik in Limburg wonen, ik zou gek worden.
  • Mochten we de Nobelprijs voor Beste Communicatiebureau winnen, dan zouden we feest vieren.

8. Opgeslagen of opgeslaan?

“Ik heb het document opgeslaan.”

Mijn collega’s maken deze fout met regelmaat. Nu pleit het voor hen dat zij grafische ontwerpers en programmeurs zijn (waarvoor taalkundige correctheid geen eis is), maar het is een fout die desondanks uitgeroeid moet worden. Al is het maar om mij een betere nachtrust te geven.

Luister eens, lieve Vlamingen, het document is ‘opgeslagen’, niet ‘opgeslaan’. En je hebt een appel ‘gegeten’, niet ‘geëten’.

9. Mannelijk, onzijdig of vrouwelijk?

Voor dit item heb ik geen extern bewijs kunnen vinden, het is puur en alleen mijn eigen observatie. Omdat ik mijn observaties echter buitengewoon betrouwbaar vind, vermeld ik hem. (Ik zou een waardeloze wetenschapper zijn.)

Waar het om gaat is dit: Vlamingen hebben de neiging om woorden te vervrouwelijken. In plaats van te zeggen: ‘Het punt is gemaakt: je vindt mij fantastisch’, zegt een Vlaming: ‘De punt is gemaakt: je vindt mij fantastisch’. (Vooropgesteld natuurlijk dat hij of zij mij inderdaad fantastisch vindt.)

Ook wanneer de Vlaming een persoonlijk voornaamwoord gebruikt, hoor ik vaak de vrouwelijke versie toegepast worden:

De tram kwam voorbij. Ze reed over mijn tenen.

‘Tram’ is echter geen vrouwelijk woord. Juist zou zijn:

De tram kwam voorbij. Hij reed over mijn tenen.

Even een interessante terzijde: Nederlanders doen hetzelfde, alleen omgekeerd. Onze noorderburen hebben de neiging om ‘hij’ te gebruiken waar ‘ze’ of ‘zij’ toegepast moet worden.

10. ‘Het evenement gaat door om…’

Jouw evenement ‘gaat niet door om 8 uur’; het ‘vindt plaats om 8 uur’.

Ik citeer Taaltelefoon.be:

Doorgaan kunnen we in de standaardtaal gebruiken in de betekenis ‘plaatsvinden in weerwil van moeilijkheden, bezwaren of uitstel’. Heel vaak wordt doorgaan in negatieve zinnen gebruikt, als iets niet gebeurt.

Denk aan:

  • ‘Ondanks het slechte weer kon de wandeltocht toch doorgaan.’
  • ‘Bij slecht weer gaat de wandeltocht niet door.’

In België wordt ‘doorgaan’ echter ook vaak toegepast wanneer er geen sprake is van moeilijkheden, bezwaren of uitstel. Een voorbeeld hiervan is zeggen dat jouw evenement doorgaat om een bepaald tijdstip. Nee, het vindt plaats of het heeft plaats. Alleen ‘plaatsvinden’ en ‘plaatshebben’ behoren in deze context tot de standaardtaal.

Vermijd taalfouten: ook taal bepaalt het succes van je merk

Gebruik deze tips in je voordeel: door ze in je bedrijfscommunicatie toe te passen kom je betrouwbaarder over. Ook taal bepaalt het succes van je merk. Weinig consumenten zullen hun hart aan jou geven wanneer ze merken dat je struikelt over je taalfouten.