Innovatie

Over de robot en de uncanny valley

0

Eerder dit jaar verscheen in the Journal of the American Medical Directors Association een verhaal over het robothondje Aibo. Aibo is een mooi, aardig en ontroerend hondje, door Sony grootgebracht, niet van vlees en bloed maar van chips en staal en zo groot als een kleine teckel. Zijn voedingsbak is het stopcontact. Hij kwispelt, gaat zitten en heeft een elegante tred. Aibo is aaibaar.

De Amerikaanse ziekenhuisdirecteuren hadden laten onderzoeken of het robothondje van pas kon komen als gezelschapsdier in een bejaardenhuis. Het kon, zo bleek. Het robothondje Aibo bleek net zoveel afleiding en plezier te kunnen geven als een echte hond. Misschien zegt het iets over de teloorgang van het vermaak in een bejaardenhuis en de schraalheid van hun directeuren. Maar het zegt tegelijkertijd iets over het vermogen van een robot of apparaatje om ons mensen te vermaken, soms zelfs ontroeren.

En toen was er ook deze week een artikel over de uncanny valley in de weblog van radio Noorderlicht. De uncanny valley is de benaming van een verraderlijk dal in een grafiek die beschrijft in hoeverre mensen zich kunnen laten ontroeren door het gedrag van robots.

Het zit als volgt.

Met een apparaat of kleine robot die heel weinig menselijk gedrag vertonen hebben wij weinig gemeen; er zal weinig emotie worden opgewekt, we vinden het apparaat nuttig en niet meer dan dat. Maar hoe meer een robot trekjes van menselijk gedrag gaat vertonen des te meer hij bij ons in de smaak zal vallen.

We herinneren ons de Tamagotchi; het was een klein huisdiertje, een uiterst primitief bewegend cartoontje van een vierkante centimeter in een schermpje. Het beestje kon groeien als je het maar te eten gaf. Het werd volwassen, je moest het dagelijks aandacht geven en als je dat een paar dagen naliet was hij verontwaardigd; oogjes gingen hangen, hij werd lelijk, en de uiterste wraak was dat hij doodging. Wat je er ook van vindt, sommige kinderen weten sindsdien wat zorgplicht is.

Een stap verder.

In de animatiefilm Wall-E wordt de hoofdrol gespeeld door de robot Wall-E wiens taak het is om de vervuilde aarde op te ruimen. Ook de volwassen kijker vergeet dat hij kijkt naar een tekenfilm. Het uiterlijk van Wall-E lijkt in niets op dat van een mens – het is een robot op wielen – maar zijn gedrag des te meer. Op de grafiek met de uncanny valley scoort Wall-E hoog; hij roept veel emotie op, misschien wel juist omdát hij in uiterlijk niet op de mens lijkt.

Nog een stap verder. Stel, dat je erin slaagt een robot te ontwikkelen die niet alleen in gedrag maar ook in uiterlijk heel dicht bij de mens komt. De wenkbrauwen bewegen zoals wij dat verwachten, de motoriek is soepel, de neus drupt onaangekondigd en hij haalt ook wel eens zijn vinger langs zijn neus. Er zijn al voorbeelden van te vinden. Maar wat blijkt dan: wij mensen reageren hier angstig op, vol ongeloof, we accepteren deze zombie niet, dit is niet een robot die met zijn gedrag in de buurt van de mens komt, neen, dit is een mens met merkwaardige gebreken. En daar moeten we niets van hebben. We zitten in het diepste dal van de uncanny valley.

Het is een mooi verschijnsel. We laten het gedrag van robots en sprekende poppen in onze buurt komen maar zodra ze op ons gaan lijken, wijzen we ze resoluut af. Het is het natuurlijke afweermechanisme van de menselijke species dat ertoe leidt dat we slecht kunnen omgaan met gebreken. Misschien verklaart het andersom ook waarom Michael Jackson door sommigen in het diepe dal van de valley wordt geplaatst als een melaatse zombie, naast de afgevulde botoxpop Marijke Helwegen.

Kapitein Haak of een perfecte handprothese? Een ooglap of een glazen oog? Geperoxideerde haren of een naadloos zittende witte pruik?

Het is een heel kleine marge waarbinnen wij soortgenoten accepteren zoals ze zijn. Het duurt nog even voordat robots die richel zullen vinden.

Deze column is eveneens gepubliceerd in Het Financieele Dagblad.