Andrew Keen: ‘Experts, daar gaat het om in onze cultuur’
Vorige week hield Andrew Keen de Globaliseringslezing. Sinds zijn boek The Cult of the Amateur: How the Internet is Killing our Culture uitkwam, vinden zijn pessimistische toekomstbeelden over de destructieve gevolgen van internet een gewillig oor. Maar hoewel hij prikkelend schrijft en spreekt, is er wel wat af te dingen op zijn retorische redeneringen. Boris Nihom van THEY en VN-redacteur Maurits Martijn in gesprek met Andrew Keen.
Een vermakelijke stelling voor aan de bar: als een gigantische hoeveelheid apen achter een even zo grote hoeveelheid typemachines zit, tikt een van die apen ooit Hamlet van Shakespeare uit. Statistici denken dat dit klopt, internetfilosoof Andrew Keen denkt van niet.
Volgens Keen proberen wel honderden miljoenen apen dagelijks zulke meesterwerken te creëren. Heeft u een breedbandverbinding en schrijft u wel eens op uw weblog? Voegt u wel eens wat informatie toe op Wikipedia of zet u het filmpje van de eerste stapjes van uw dochter op YouTube? Dan bent u de aap en uw computer is de typemachine. Maar in plaats van meesterwerken, produceren u en uw medeprimaten een digitaal oerwoud van middelmatigheid. De ongebreidelde productiedrang van de digitale aap haalt volgens Keen het fundament onder onze beschaving vandaan: hoogwaardige kennis en cultuur gecreëerd door mensen die daartoe gerechtigd zijn: professionele journalisten, muzikanten en filmmakers.
Sinds ongeveer een jaar geleden zijn boek The Cult of the Amateur: How the Internet is Killing our Culture uitkwam, vindt Andrew Keens pessimistische toekomstbeeld een gewillig oor. En hij verspreidt zijn boodschap met verve: hij is eloquent, polemisch, geestig en zijn Brits-Amerikaanse accent geeft hem de nodige gezaghebbende charme. De ‘Antichrist van het internet’ vliegt de wereld over en schrijft in de tussentijd columns en artikelen voor bladen als de Independent en Prospect Magazine. Vorige week maandag speelde hij een voorname rol in de Tegenlicht-documentaire Wiki’s Waarheid.
De dag daarna hield hij de prestigieuze Globaliseringslezing in het Amsterdamse Felix Meritis. Woensdag en donderdag waren gereserveerd voor interviews, met als tussendoortje een debat aan de UvA.
De belangrijkste reden voor zijn korte tour in Nederland was om de Nederlandse uitgave van The Cult of the Amateur te promoten. En hoewel de vertaling van de titel en ondertitel De @-cultuur: hoe internet de beschaving ondermijnt, minder radicaal klinkt dan het Engelse origineel, blijven de felle polemische toon en inhoud van het boek in de vertaling overeind. Het boek is een frontale aanval op de cultuur en economie van het internet.
Hypocriete ideologie
Een groot deel van Keens kritiek betreft Silicon Valley, het epicentrum van de internetindustrie aan de westkust van de Verenigde Staten. Volgens Keen is dit de broedplaats van het kwaad, want hier wonen de bolbuikige ex-hippies die miljoenen verdienden tijdens de eerste internethype. Nu prediken ze de hypocriete ideologie van de democratisering van de media. Saillant aan de boodschap van Keen is dat hij weet waar hij het over heeft: hij was een van de eerste entrepreneurs op het World Wide Web. In 1983 vestigde Keen, een Brit van oorsprong, zich in Californië. Hij had zich aan de universiteiten van Londen en Sarajevo geschoold in Oost-Europese studies, waarna hij aan de universiteit van Berkeley zijn master in de politicologie behaalde. Na aan de Northeastern University in Boston te hebben gewerkt, keerde hij in 1994 terug naar San Francisco.
Daar vond de Big Bang van het internettijdperk plaats. Keen was erbij toen in Silicon Valley de eerste generatie internet ontstond, aangevoerd door bedrijven als Yahoo en Netscape. ‘Ik wist helemaal niets van internet. In San Francisco kon ik geen aanstelling krijgen aan de universiteit en ik ging werken bij Fi: The Magazine of Music and Sound. Een ambitieus tijdschrift, gespecialiseerd in jazz en klassieke muziek. Het waren ontzettend opwindende tijden en ik raakte steeds meer geïntrigeerd door de mogelijkheden van internet. Ik begon mijn eigen bedrijf Audiocafe, een online verzamelplaats voor informatie over muziek en hifi-apparatuur.’
U werd door Audiocafe een beroemdheid in Silicon Valley; een insider. Waar is het misgegaan?
‘Ik ben een Web 1.0-entrepreneur. Ik geloof nog steeds in de filosofie van de begindagen: hoge kwaliteit content op een digitaal platform. Voor mij is dat wat het internet moet zijn. Maar dat is het niet meer. Dat inzicht kreeg ik vier jaar geleden, tijdens een kampeertrip met een paar honderd hot shots uit Silicon Valley. Deze mensen hebben twee dingen gemeen: ze zijn allemaal miljonair en ze hebben allen een utopistisch geloof in technologie. Hun ideologie is een mengeling van de tegencultuur van de jaren zestig, het vrijemarktdenken van de jaren tachtig en de technofilie van de jaren negentig. Vergis je niet, deze grijze hippies en technologiefreaks zijn de CEO’s van een paar van de machtigste bedrijven ter wereld.
Internet was na de crash van eind jaren negentig helemaal terug, zo droomden ze aan het kampvuur. Door nieuwe technologieën als ‘wiki’ en het weblog kon de gebruiker van internet de producent van content worden. De macht aan het volk. Web 2.0. werd deze nieuwe, verbeterde versie van het internet genoemd. Niemand kon over iets anders praten dan over de democratisering van informatie en kennis. Deze loze term heeft inmiddels een forse lijst bestsellers voortgebracht. In die boeken wordt een volstrekt egalitaire wereld gepredikt, waarin iedereen toegang heeft tot gratis content en deze zelf kan publiceren; of het nou gaat om kennis op Wikipedia of entertainment op YouTube. Toen ik die onzin hoorde, ben ik aan mijn kruistocht begonnen.’
Gratis toegang tot informatie en kennis klinkt als een mooi ideaal.
‘De gedachte van volledig egalitarisme is absurd. De technologie van Web 2.0 geeft iedereen de mogelijkheid om heel makkelijk eigen content te publiceren. Hierdoor vult het internet zich met de nonsens van amateurs; mensen die dénken dat zij muzikant, journalist of wetenschapper zijn. Bovendien zijn er geen poortwachters meer die het goede van het slechte onderscheiden. De enige poortwachter op internet is de zogenaamde wijsheid van de massa. Zie Google, dat alleen onderscheid kan maken tussen wat populair is en wat niet. Het feit dat de content van amateurs op sites als Wikipedia en YouTube gratis beschikbaar is, verergert dit probleem. Mensen raken gewend aan gratis informatie. Hierdoor worden de experts die moeten leven van hun werk nog verder in het nauw gedreven. Kijk maar naar de muziekindustrie, de filmindustrie en de journalistiek. De traditionele media gaan kapot door het werk van amateurs.’
Web 2.0 wordt volgens u gekenmerkt door ‘digitaal darwinisme’.
‘Als iedereen kan zeggen wat hij wil en daar ook de middelen toe heeft, dan zijn de mensen die het hardst kunnen schreeuwen degenen die je boven de massa uit hoort. Dat zie je heel duidelijk bij bijvoorbeeld weblogs of Wikipedia; daar geldt het recht van de luidste.’ De Nederlandse politica Rita Verdonk is onlangs een politieke partij begonnen naar Wikipedia-model. Haar volgelingen kunnen meeschrijven aan haar politieke programma.
‘Dit soort initiatieven is logisch, onvermijdelijk en volgens mij een perfect voorbeeld om te laten zien hoe absurd het argument voor democratisering is. Het kan interessant worden als er echt een half miljoen mensen oprecht hun suggesties online zetten, zich beschaafd gedragen, niet anoniem zijn en actief over de onderwerpen debatteren. Het probleem is dat er waarschijnlijk een kleine, anonieme minderheid zal zijn die de boel overneemt. Het is een verleidelijke theorie, maar het werkt niet. We hebben poortwachters nodig om een kakofonie van meningen te voorkomen. Zelfs in een debatpanel vol slimme mensen gaat het mis als er niemand is om het gesprek te begeleiden. Experts, daar gaat het om in onze cultuur.’
Hoe onderscheidt de expert zich van de amateur?
‘Een expert is iemand die zijn geld verdient met zijn werk, een professional. Het grote verschil met amateurs is dat professionals de tijd hebben zich fulltime te ontwikkelen. De kwaliteit van het werk van bijvoorbeeld een betaalde journalist is daarom per definitie beter dan dat van een amateur. Iemand die voor niets op het internet schrijft moet acht uur per dag in de bediening werken om zijn of haar verslaving te betalen. Het is geen kwestie van vaardigheden of instelling, maar van tijd.’
In uw boek lijkt u een meer moreel oordeel te vellen over dit onderscheid.
‘Kijk, iedereen wordt geboren als amateur. Niemand komt als expert te wereld en je moet het recht verdienen om jezelf zo te mogen noemen. Elke carrière behelst een ontwikkeling van amateur naar student, naar professional. Waar ik tegen ben, is de verheerlijking van de amateur. Dat iemand omdát hij of zij geen professional is puurder, slimmer en meer erudiet zou zijn. Ik erken de complexe relatie tussen amateurs en experts. Ik erken dat er slechte professionals zijn. En ik erken dat er soms amateurs zijn die heel erg goed zijn in wat ze doen. Maar dat zijn de uitzonderingen die de regel bevestigen.’
Dat maakt het onderscheid niet duidelijker.
Een van de grote problemen van mijn boek is dat de Engelse titel The Cult of the Amateur luidt, maar dat ik het onderscheid tussen experts en amateurs onvoldoende analyseer. Als ik het boek mocht herschrijven, dan zou ik beginnen met een meer analytisch hoofdstuk over wat een expert is, en waarom alleen experts de rol van poortwachter kunnen vervullen. Het boek, zoals het nu verschenen is, is vooral een polemiek.’
Sekte
Keen zet zich sinds de publicatie van zijn boek af tegen de gemeenschap waar hij ooit deel van uitmaakte. Zijn vroegere vrienden noemen hem schertsend de Antichrist van Silicon Valley, een titel die hij trots op zijn visitekaartje heeft afgedrukt. Hij was de juiste man op het juiste moment: het ongebreidelde optimisme dat het internetdebat in de greep hield, had blijkbaar een tegenreactie nodig. En die rol is Keen op het lijf geschreven. Op hoge toon jaagt hij zijn voormalige collega’s en de internetgemeenschap tegen zich in het harnas. Belangrijke internetgoeroes als Kevin Kelly, de oprichter van Wired, het grootste technologiemagazine van Amerika, Lawrence Lessig, hoogleraar auteursrecht aan Stanford, en Chris Anderson, de auteur van de wereldwijde bestseller The Long Tail en thans hoofdredacteur van Wired, zijn Keens zelfverklaarde vijanden.
In heftige polemieken ontsnapt Keen als een Houdini aan hun punten van kritiek. Hij zet deze ‘sekte’ steevast weg als utopisten die niet slimmer zijn dan de apen die zij ophemelen. Retorisch geweld gelardeerd met de nodige academische wetenswaardigheden zijn de wapens van de polemicus en hij zet die wapens in tijdens goed betaalde debatten en conferenties, in kranten en op televisie en, jawel, op zijn eigen weblog. ‘Ik heb een blog, omdat dat moet van mijn uitgever. Sommige mensen vinden dat hypocriet. Ach, het vergroot de waarde van Andrew Keen als merk. De echt goede stukken schrijf ik niet op mijn blog. Dat zou zinloos zijn. Wat hou ik er aan over als ambitieuze schrijver, die wil dat mensen zijn boek lezen? Geld verdienen is uiteindelijk de bottom line. Ik hoef niet onmetelijk rijk te worden, maar ik heb wel geld nodig om mijn hypotheek te kunnen betalen.’
Dat wordt moeilijker in het Web 2.0.-tijdperk?
‘Mijn grootste kritiek op die Web 2.0.-nonsens is dat professionals niet meer voor hun werk worden betaald en amateurs denken dat het nobel is om de inhoud gratis weg te geven. Dat trivialiseert en devalueert de vruchten van intellectuele arbeid, waardoor gevestigde instituties het steeds moeilijker krijgen. De grote uitdaging voor een schrijver, kunstenaar of muzikant is hoe je geld kunt verdienen aan je talent en van je passie je werk kunt maken. Ik ben ervan overtuigd, en dat is de kern van mijn boek, dat je beter de traditionele route kunt volgen omdat de nieuwe manier niet werkt. Zonder redacteuren en talentenscouts komt talent niet bovendrijven. Iedereen kent het voorbeeld van de Arctic Monkeys, maar zij zijn eerder de uitzondering dan de regel. Er zijn oneindig veel bandjes op YouTube en Myspace die nooit ontdekt zullen worden.’
Er zijn toch ook duizenden bandjes die nooit ontdekt worden door een talentenscout?
‘Ik weet niet precies wat de verhouding is, maar weet wel dat ik liever een John Hammond (de talentenscout die zowel Bob Dylan als Bruce Springsteen ontdekte, red.) een oordeel laat vellen over wie de nieuwe Dylan wordt, dan een publiek van anonieme gekken. Er zullen altijd genieën zijn; de nieuwe Stones of de nieuwe Hitchcock. Het idee dat het publiek hen zal vinden, zal ervoor zorgen dat elke cultuurindustrie een grote Idols-competitie wordt. Weg Shakespeare, weg Stones.
De winnaar van Idols verkoopt vervolgens alsnog niets, simpelweg omdat het niet goed genoeg is. Mijn generatie is opgegroeid met goede muziek, maar ik vrees voor toekomstige generaties. Niet omdat er geen talent meer is, maar omdat de muziekindustrie aan het instorten is. En dat, terwijl een aantal grote Web 2.0-bedrijven onmetelijk rijk wordt aan het werk van amateurs.’
Toch zegt u dat Google een van de meest briljante businessmodellen in de geschiedenis is.
‘Google is een opmerkelijke economische motor en heeft een revolutie teweeggebracht in de online media. Ik heb geen bezwaar tegen zijn succes en tegen het feit dat de markt dat succes waardeert. Google is een bedrijf dat winst maakt met een briljant businessmodel: de waarde van Google is ons intellectueel kapitaal, en die waarde neemt toe elke keer dat wij een zoekactie verrichten. Maar Google is, net alle andere Web 2.0-bedrijven, niet in staat gebleken om genoeg alternatieve banen te creëren voor alle creatieve sectoren die zij ruïneert.’
Zijn er nieuwe businessmodellen denkbaar voor de traditionele creatieve sector?
‘Ik zie een ontwikkeling naar het Prince-model en dat baart me zorgen. Prince geeft zijn muziek gratis weg via het web en verdient zijn geld met een wekelijkse show in Las Vegas, waar de happy few honderden dollars voor betaalt. Dat betekent minder democratisering en egalitarisme. Dylan verkocht Blood on the Tracks voor vijftien dollar. Zo kon iedereen ervan genieten.’
Dat is een drogredenering. De inkomsten van die exclusieve concerten gebruikt Prince juist om muziek te kunnen blijven maken. ‘Muzikanten gaan vooral moeite stoppen in hun live werk, want daar zit het geld. Bruce Springsteen sliep een jaar niet om Born to Run te maken. Ik denk niet dat Prince diezelfde mate van bezieling in zijn gratis album legt. En datzelfde geldt voor het laatste album van Radiohead, waarvan de kopers zelf de prijs mochten bepalen. Als ik mijn geld zou verdienen met het geven van speeches en het boek alleen ter promotie daarvan zou dienen, dan zou ik er niet zo hard aan gewerkt hebben.’
Narcistische nonsens
De apostelen van Silicon Valley mogen Keen dan verachten, serieuze podia omarmen hem. Hij was te gast bij de BBC en CNN en sprak de Verenigde Naties toe. Vorige week mocht hij in Felix Meritis de Globaliseringslezing houden, waar vooraanstaande internationale denkers hun visie op de steeds meer verbonden wereld geven. Onder andere Pulitzer Prize-winnaar Thomas Friedman, Nobelprijslaureaat Joseph Stiglitz en de filosofen Peter Singer en Benjamin Barber gingen Keen voor.
Tijdens de lezing werd duidelijk dat Keens polemische toon ook in intellectuele kringen felle tegenreacties uitlokt. Die hard-optimisten blijven daarbij vaak steken in het opsommen van voordelen van Web 2.0 en het ontkrachten van diverse voorbeelden en statistieken uit het boek, die inderdaad niet allemaal even secuur opgesteld zijn. Keen: ‘Wij Engelsen zijn beter in polemiek dan in nuance.’
Meer fundamentele kritiek was te horen in het commentaar van Karin Spaink, columniste van Het Parool en voorzitter van digitale-burgerrechtenbeweging Bits Of Freedom. Zij beargumenteerde dat Keen de ‘narcistische nonsens’ van amateurs op internet op de verkeerde merites beoordeelt: ‘een tekening van je kinderen beoordeel je ook niet op zijn esthetische waarde’. Daarnaast is zelfexpressie volgens haar van alle tijden en vergelijkbaar met het verplicht kijken naar de vakantiefoto’s van de buren. Keen: ‘Spaink is welbespraakt. Maar met deze kritiek mist ze het punt van mijn boek. Het gaat mij om de onbedoelde effecten van deze nieuwe toepassingen als Wikipedia en YouTube: de cultivering van de amateur, de devaluering van de expert en als gevolg daarvan de ineenstorting van de creatieve sector. Haar punt van zelfexpressie is pure retoriek, dat ik altijd krijg te horen. Web 2.0 legt juist de crisis van het private bloot. Deze generatie heeft een vulgaire drang tot zelfexpressie en het is gevaarlijk dat anderen steeds meer over ons privéleven weten, zonder dat wij ons afvragen of wij dat wel willen.’
Een ander punt van kritiek van Spaink ging over de passage uit zijn boek waarin hij zegt dat professionele journalisten, in tegenstelling tot anonieme amateurs, bereid zijn hun artikelen in de rechtszaal te verdedigen. Amateurs hebben zichzelf op hun beurt het recht gegeven onwaarheden te publiceren, waarop niemand ze kan aanspreken. Karin Spaink meent dat het in landen met repressieve regimes vaak juist de amateurs zijn die de moed tonen om aan censuur te ontsnappen. En weblogs en communitysites geven hun een podium hun mening te ventileren, in tegenstelling tot de door de staat gecontroleerde media.
Keen is het daarmee eens, maar kaart liever een ander fundamenteel verschil tussen het Westen en de Derde Wereld aan. ‘We moeten niet vergeten dat wij in het Westen met de media hebben leren omgaan, juist omdat de media zo goed georganiseerd zijn. Wij hebben geleerd onderscheid te maken tussen betrouwbare en onbetrouwbare journalistiek. In ontwikkelingslanden is het publiek extra kwetsbaar, omdat het dat onderscheid niet kan maken. En als we nu al zien wat bedrijven als Facebook met onze privégegevens doen, vrees ik het ergste als mensen als Mugabe zich met Web 2.0-technologie gaan bemoeien.’ Keen zegt dat hij echt boos werd toen Spaink begon over de negatieve invloed die de commercie heeft op de media. ‘Hoe denkt zij dat hogekwaliteitsmedia gemaakt wordt? Met geld toch? Activisten zoals Spaink hoeven niet over geld na te denken.’
Dat was niet wat Spaink bedoelde: haar punt was dat nieuwe technologieën de consument de mogelijkheid geven aan reclame te ontsnappen. Als we dit Keen hebben uitgelegd, zegt hij: ‘Ik ben het wel eens met Spaink dat de traditionele media steeds meer vervuild raken, maar niet zozeer door reclame, als wel door pulp als soaps in plaats van goed drama, en realityshows in plaats van kwalitatief hoogstaand nieuws.’ Dan doet hij een bekentenis: ‘Ik heb een pessimistisch boek geschreven. De zwakte van mijn boek is dat een duidelijke kritiek op de traditionele media ontbreekt. Van real life tv en Idols naar Web 2.0 is een kleine stap. En bovendien ben ik er eigenlijk van overtuigd dat mensen uiteindelijk genoeg van de onzin krijgen en natuurlijk willen betalen voor goede kwaliteit. Op een gegeven moment wil niemand meer naar poepende honden kijken op YouTube. Het mag dan misschien wel gratis zijn; het blijft tijdverspilling.’
Elitist
Het is opvallend hoe Keen tijdens het interview de standpunten van zijn boek nuanceert of zelfs teniet doet. Zijn polemische toon zwakt af als de dikke laag recalcitrantie is afgestoft. In zijn boek, optredens en interviews verwart hij nog wel de traditionele media met het veel grotere begrip ‘cultuur’ en hij blijft een elitist, iets waar hij zich allerminst voor schaamt. Maar hem beschuldigen van cultuurconservatisme slaat nergens op, zo zegt hij. ‘Ik ben juist heel progressief. De utopistische hang naar het gelijkheidsideaal van de jaren zestig, dat is pas conservatief.’ Toch zien slechts weinigen deze kant van de criticus. ‘Ik weet dat veel mensen mijn boek halverwege al zo ongeveer verbrand hebben. Maar ik moest het zo schrijven omdat ik niet meer tegen al die kritiekloze toekomstscenario’s kon. Er is op zich niets mis met de optimisten. Ze doen eigenlijk hetzelfde als ik. Maar zij hebben van hun radicaal libertaire vrijemarkt-utopisme een soort orthodoxie over de toekomst van de media weten te maken en beweren een onvermijdelijke en volstrekt logische toekomst te beschrijven.’
Hoe verhoudt zich dat tot het radicale standpunt in uw boek?
‘Wat ik doe, is enkel zeggen: “Nee, deze orthodoxie is verkeerd!” Mijn argumentatie is niet perfect, maar ze is niet meer of minder polemisch dan die van de utopisten.’
Wat is het uiteindelijke doel van uw boek?
‘Ik wil een tegengeluid geven op al die optimistische geluiden over het internet. De utopisten van Silicon Valley doen alsof het allemaal onvermijdelijk is, en dat zij weten hoe de toekomst eruit zal zien. Ik vind zulk technologisch determinisme eng, omdat het discussie bij voorbaat doodslaat.’
Bent u zelf niet ook technologisch determinist?
‘Het boek suggereert dat inderdaad, maar in werkelijkheid ben ik het niet. De ondertitel van het boek is verkeerd, die geeft een foutieve beschrijving van het boek. Internet vernietigt onze cultuur niet. Wij doen het zelf en internet houdt ons slechts een spiegel voor.’
Wat zien wij in die spiegel?‘We zien onszelf, en de meesten van ons zijn niet zo mooi. Als we onszelf mooier gaan maken dan we zijn, dan gaat het de verkeerde kant op, dat gaat de amateur nog meer verheerlijkt worden. We moeten geen technologieën gaan verbieden, maar we moeten wel serieus nadenken over de implicaties en onbedoelde effecten ervan. En het is niet onvermijdelijk dat onze cultuur door internet wordt ondermijnd. Wat ik wel zeg, is dat wij de technologie moeten controleren en niet andersom. En in die zin ben ik het tegenovergestelde van een technologisch determinist. Als ik dacht dat dit alles onvermijdelijk was, waarom zou ik er dan nog een boek over schrijven?’
Dit artikel verscheen oorspronkelijk op 19 april 2008 bij Vrij Nederland en is hier met toestemming opnieuw gepubliceerd. © Boris Nihom en Maurits Martijn / Vrij Nederland.
Andrew Keen, ‘De @-cultuur: Hoe internet onze beschaving ondermijnt’, Meulenhoff, vertaling Richard Kruis, 140 pagina’s, € 19,90