Toeval bestaat. En het is meer analoog dan digitaal.
Het is druk op het documentairefestival IDFA. In de hal, beneden in het Amsterdamse Tuschinsky-theater, lopen honderden mensen, door elkaar heen, met ieder zijn eigen bestemming: een van de veertien zalen, of misschien de leestafel, of een discussiebijeenkomst.
Als het die avond niet geregend had, was ik naar een theatervoorstelling gegaan aan het andere eind van de stad. Maar plannen zijn er om gewijzigd te worden.
Bij de kassa van het IDFA staat gelukkig nauwelijks een rij. In blanco onwetendheid vraag ik de aardige dame om voor mij de keuze te maken van de film waar ik heenga. Zij is mijn kiesvrouw. Ze loopt alle zalen langs waar die avond nog documentaires gaan beginnen, en vertelt kort waar ze over gaan. De meeste informatie komt rechtstreeks uit haar hoofd. De film RiseUp kent ze niet, maar hij schijnt goed te zijn, ze wil er zelf nog heen. Het gaat over de muziekcultuur van de reggae in Jamaica. Is helaas uitverkocht. Op dat moment meldt een bezoeker bij de kassa naast ons dat hij een kaartje over heeft. Voor RiseUp. Ik steek mijn vinger omhoog en neem zijn kaartje over. Dit wordt een goede avond.
Kwart over negen, zaal 13. Ons wordt gevraagd om aan te schuiven; alle stoelen gaan bezet raken. Als de film begint, realiseer ik me weer hoe mooi geluid kan zijn.
De film is ontroerend. Vijf jaar lang werden verschillende muzikanten gevolgd. In de uiteindelijke film worden er drie getoond. Het verlegen meisje Kemoy opent de film, zittend op een stoel. Ze zingt a capella, en je begrijpt meteen waarom ze later in de film bezocht zal worden door Sly Dunbar en Robbie Shakespeare, twee legendarische reggaeproducers. De tweede artiest is de charismatische Turbulence. Hij ontsnapt het criminele circuit en we zijn getuige van het ontstaan van de hit ‘Notorious’. Als derde de reggaerapgroep Ice. Drie jongens, niet afkomstig uit ‘the ghetto’. Zij bevestigen het cliché van de verwende bling-blingmannetjes. Enig leedvermaak resoneert in de zaal als een optreden van hen volledig de mist in gaat.
En als los incident tussen alle fragmenten komt er ook nog een gitarist voor. Zijn gitaar heeft één snaar, maar het verhindert hem niet om een mooi nummer te spelen.
Humor, ontroering, leedvermaak, medelijden, de documentaire bespeelt het hele emotiepalet. Dit is geen film, dit is een optreden. De zaal zit als een marionet aan de touwtjes die door de regisseur worden bediend. Na afloop wordt er ouderwets geklapt. De Argentijnse regisseur Luciano Blotta verschijnt op het podium. Hij vertelt dat de film puur bij toeval is ontstaan. Op de filmacademie in de Verenigde Staten liep hij een medestudent tegen het lijf die hem vroeg om eens langs te komen in Jamaica. Van het een kwam het ander, en zes jaar later was er een documentaire die in zaal 13 van de Munt-bioscoop om kwart over negen werd gedraaid en waar ik getuige van was.
Eerste toeval: het regent waardoor ik mijn plan verander.
Tweede toeval: er is iemand ziek, waardoor een kaartje voor een uitverkochte voorstelling over is.
Derde toeval: zes jaar geleden heeft een regisseur een toevallige ontmoeting, waaruit uiteindelijk een film ontstaat.
In het gedicht ‘Toeval’ dichtte Bernlef:
Iemand verloor een staafje goud
Ik heb het niet gevonden
Dat is ook toeval; iets niet vinden. Zeker als je niets zoekt is de kans dat je niets vindt groot. Net zoals het toeval is dat je iets wel vindt. Op die dinsdagavond was ik op zoek naar een tijdsbesteding en kwamen de toevallen uit vele hoeken tegelijk mijn pad op. Het leidde tot een ouderwetse analoge filmervaring. Het bewijs dat het bestaansrecht van de bioscoopzaal onomstreden is werd overtuigend geleverd.
Toeval bestaat. En toeval is meer analoog dan digitaal. Vraag me niet waarom ik dat vind, het is een gedachte die in me opkwam. Er liggen veel meer staafjes goud dan je denkt. Toevallig wel.
Wat vinden jullie, is toeval meer gebaat bij analoog of bij digitaal?
Deze column is eveneens gepubliceerd in Het Financieele Dagblad.