Zelfcensuur: het gevaar van een goed idee
De grootste tegenstander die je moet overwinnen wanneer je een nieuw idee ontwikkelt, ben je zelf. Over hoe Kubrick de beste film van zijn gehele oeuvre nooit maakte. En over de lessen die wij – als initiators, hoeders of managers van creatieve projecten – hieruit kunnen halen.
De beste film ooit
“It’s impossible to tell you what I’m going to do except to say that I expect to make the best movie ever made”, schreef Stanley Kubrick in 1971 aan een medewerker.
Hij werkte toen al ruim 4 jaar aan de pre-productie van zijn magnum opus, met al 420 duizend dollar geïnvesteerd door MGM (in o.a. kostuums, locatie scouting en zelfs afspraken met het Roemeense leger om in gevechtscènes op te treden) en met een karrenvracht aan research-materiaal (een aparte bibliotheek gewijd aan de film, 25.000 notitiekaartjes, 15.000 foto’s).
Kubrick was volledig in de ban van het onderwerp van zijn nieuwe film, meer dan bij de rest van zijn gehele oeuvre, zo weten we van zijn familie en vrienden. Het zou de beste film ooit worden: Napoleon. Het leven van Napoleon Bonaparte verfilmd, in de (tot dan toe) duurste film ooit.
Maar het werd de beste film nooit gemaakt.
Wat bezielde Kubrick?
Over het waarom van het niet doorgaan van de film lopen de meningen uiteen. Na enkele jaren trok MGM zich terug en verbond United Artists zich nog enige tijd aan het project. Maar ook die hield het uiteindelijk voor gezien.
Toch, hoogstwaarschijnlijk, was het Kubrick zelf die de stekker eruit trok. Zijn sterrenstatus en daarmee machtige positie tegenover de studio’s (na Lolita, Dr Strangelove en 2001: A Space Odyssee), gaven hem immers alle vrijheid om te beslissen over de projecten waar hij aan werkte.
Wat bezielde Kubrick om na zoveel tijd, geld en inspanningen zijn droomproject op te geven? Durfde hij soms niet meer?
Zelfcensuur
Van alle soorten censuur is zelfcensuur het meest ongrijpbaar en meest vernietigend tegelijk. ‘Gewone’ censuur grijpt in op bestaand werk en betreft een ingreep van buitenaf. Zelfcensuur daarentegen grijpt in op een werk-in-wording en is een ingreep van binnenuit. Bij ‘gewone’ censuur heb je nog altijd de kans – later – dat ergens het oorspronkelijke materiaal opduikt, of dat het nog door betrokkenen herinnerd en overgedragen wordt. Terwijl bij zelfcensuur dat materiaal volstrekt onbekend blijft voor de buitenwereld, omdat het feitelijk nooit bestaan heeft.
Zelfcensuur, omdat het een ingreep van binnenuit betreft, kan bovendien heel sluipend ontstaan. Een betrokkene weet vaak niet eens dat het om zelfcensuur gaat, of soms zijn de scheidslijnen simpelweg niet zo duidelijk. Hoe vaak heb je zelf niet een eigen idee voor een project of onderneming terzijde geschoven, of aangepast, omdat je er geen doelgroep voor zag, of omdat je niet dacht dat een financier of een fonds er brood in zou zien? Waar ligt de grens, in zo’n fase, tussen het finetunen van je idee – het rekening houden met een doelgroep of met de praktische haalbaarheid – en ten prooi vallen aan zelfcensuur?
Catch 22
Bij de ontwikkeling van een (creatief) idee heb je onvermijdelijk te maken met het uitdammen van risico’s. Op persoonlijk vlak loop je een risico door met anderen je idee te delen: wat zullen ze ervan vinden, maak ik er wel een goede indruk mee? Om dat risico zo klein mogelijk te houden, zorg je dat een idee goed doordacht is, werk je een idee verder uit, bereid je een presentatie zorgvuldig voor.
Op zakelijk vlak is er natuurlijk ook een risico: is dit idee wel te financieren, is er een publiek of doelgroep voor, is het idee een interessante investering voor anderen? Hierop anticiperend kun je gemakkelijk aanpassingen doen aan je idee (concessies) die gebaseerd zijn op aannames en giswerk. Gemotiveerde zelfcensuur: ‘ze zullen dit toch wel niks vinden.’
Bij creatieve projecten lopen deze persoonlijke en zakelijke risico’s bovendien flink door elkaar. Waardoor soms onduidelijk kan worden of een aanpassing ten dienste staat van het oorspronkelijke idee, of dat die aanpassing vooral het (zakelijke) project ondersteunt waarbinnen het idee inmiddels valt. Zelfcensuur kan zo neerkomen op een soort Catch 22: hoe meer je in een idee investeert (in geld, tijd en moeite) hoe verder dit van je oorspronkelijke idee af komt te staan.
Willingness to Self-Censor
Een Amerikaanse universiteit heeft een Willingness to Self-Censor test ontwikkeld. Je score op een reeks vragen bepaalt hoe gewillig je bent om zelfcensuur toe te passen. Met vragen als: ‘It is difficult for me to express my opinion if I think others won’t agree with what I say.’ of ‘There have been many times when I have thought others around me were wrong but I didn’t let them know.’
De test onderzoekt vooral hoe peer pressure van invloed kan zijn op mogelijke zelfcensuur. Wat anderen vinden, of wat je denkt dat anderen zullen vinden (die twee zijn lang niet altijd hetzelfde natuurlijk), kan bepalen of je een eigen idee kenbaar maakt, aanpast of voor jezelf houdt. Zelfcensuur als verdediging tegen vermeende censuur van buitenaf.
Peers
Peers is een mooie Engelse term, dat zich laat vertalen als vrienden, gelijken, relaties, vakgenoten. Hoe meer peers, hoe meer peer pressure.
Als creatieve professional, of projectmanager, bouw je gedurende je carrière aan een waardevol netwerk van peers, met wie je samenwerkt, of die je steunen bij nieuwe projecten. Hoe succesvoller je wordt, hoe groter dat netwerk wordt, en lekker ironisch, hoe groter de kans op zelfcensuur is. Een beginner kent geen noemenswaardige peer pressure, heeft feitelijk niets te verliezen: geen gezicht, geen status, geen investering. Het nemen van een risico is veel vanzelfsprekender dan voor een arrivé.
De kunst voor creatieve professionals is om – ondanks een bloeiende carrière – toch risico’s te blijven nemen. Toch trouw te blijven aan dat oorspronkelijke idee, en niet te zwichten voor de mening van anderen, of de eigen zelfcensuur.
Kubrick’s Waterloo
Terug naar Kubrick, van alle regisseurs uit de filmgeschiedenis toch de meest eigengereide. Een kluizenaar zelfs, niet iemand die voor peer pressure zwicht. Niet iemand die zelfcensuur toestaat. Of wel?
Toen Kubrick de stekker uit zijn Napoleon trok, was er net een andere film in de bioscopen geweest, die qua onderwerp raakte aan de zijne. Waterloo was een epische vertelling over de beroemde slag, met grote namen (Rod Steiger als Napoleon) en dito budget. De film werd een vreselijke flop. En dat moet Kubrick aan het denken hebben gezet.
Uiteindelijk zat hij, na vele jaren research en onnoemelijke hoeveelheden Napoleon-feitjes en -memorabilia, in een web van zijn eigen makelij. Had hij zich misschien vervreemd van zijn eigen idee? In een brief aan de militaire historicus David Chandler (een van zijn vele adviseurs) van 12 juli 1976, schreef Kubrick over zijn ‘concerns’ en trok zijn eigen conclusies over de staat van zijn geliefde project: “Namely that the thing seems jumbled together and stuffed into a small box…”
Het oorspronkelijke idee was een samenraapsel geworden van ideeën, feitjes en meningen. Om in een doosje te stoppen met een strik eromheen. Maar niet langer om er een film van te maken.
Noot:
Van uitgeverij Taschen verscheen eind 2009 de overweldigende uitgave: Stanley Kubrick’s Napoleon: The Greatest Movie Never Made. Een minutieuze reconstructie van het gehele pre-productieproces en archief van Kubrick zelf. In gelimiteerde opgave van 1000 stuks, voor € 1000,- te koop bij de betere boekhandels.